23. Verzet
Kwaad kijkt hij me aan. Nou, kwaad, zeg maar gerust woedend. Mijn maag begint te draaien van angst, ik kan simpelweg geen kant op. ‘Sara, Sara, Sara. Moest dit nou echt? Was het na één ontsnappingspoging niet al duidelijk genoeg?’ Ik slik en zwijg. Hij zet een stap naar voren, ik eentje naar achteren. Hij daagt me uit, besef ik. En zonder er verder over na te denken, begin ik te rennen en duik ik langs hem heen. Ik ren de trap af en hij komt achter me aan. Onder zijn zware voetstappen kraken de treden nog harder dan normaal. Hij heeft de deur open laten staan toen hij binnenkwam, wat een sukkel. Ik maak ervan gebruik en ik ren naar buiten. ‘Ik zou het niet proberen Sara!’ roept hij. Te laat. Ik ren zo hard als ik kan. Maar hij is sneller, natuurlijk is hij sneller. Ik ren zo ver mogelijk, zodat onze afstand van het huisje zo ver mogelijk is. Uiteindelijk haalt hij me in en grijpt hij mij bij mijn middel. ‘Jij gaat met mij mee,’ gromt hij. Ik schop, duw en probeer van alles om los te komen uit zijn stevige greep. Hij loopt met mij terug naar het huisje, maar ik ga niet terug. Echt niet. Ik raak hem waar ik hem maar raken kan. Maar het helpt niet, hij verstevigt alleen zij greep. Ik kan amper nog ademhalen. Ik trap hem nog een keer. We zijn inmiddels bij de auto, die nog voor het huisje stond. Hij laat mij met één hand los en gooit de achterklep open. Daar ga ik dus echt niet in! Ik schop en sla erop los. Raak. Ik schop ‘m recht in het midden, in de roos. Hij kreunt van de pijn en zijn greep verslapt. Dit is mijn moment, nog een keer probeer ik los te komen. Dan hoor ik sirenes! Hoe hebben ze dit gat hier ooit gevonden? Jammer is alleen, dat mijn grote vriend ze ook hoort. Nu heeft hij iets meer haast met het dumpen van mij in de achterbak. Hij pakt mij op en gooit me er hardhandig in. Maar ik blijf me verzetten, zo makkelijk krijgt hij mij niet. Ik probeer er weer uit te klimmen en ik begin keihard te gillen. Dat heb ik ooit met Emma geoefend, zodat we in geval van nood superhard zouden kunnen gillen. Dus dat doe ik dan ook, lang en hard. ‘Hou je mond,’ zegt hij kwaad. Ik schud mijn hoofd en schop hem nog een keer. Hij probeert de klep dicht te doen, maar dat gaat niet zomaar. Dan komen er twee politieauto’s aanrijden. Ik begin te lachen. Waarom vind ik dit zo grappig? Ik krijg een woedende blik van mijn ontvoerder toegeworpen. Dan gebeurt er van alles tegelijkertijd. Ik let niet goed op, word naar achteren geduwd en opgesloten in de achterbak. Mijn hoofd bonkt, volgens mij heb ik mijn hoofd gestoten. Ik hoor allemaal geschreeuw en ik sluit mijn ogen. Mijn handen leg ik op mijn oren en ik krul mezelf op als een bolletje. Ik wil niets meer horen. Niets meer zeggen. Nu is het aan hen om mij te redden.
Een hele tijd hoor ik niets. Ik lig en staar voor me uit, terwijl ik mezelf zachtjes heen en weer wieg in de kleine, bedompte achterbak. Ik schrik op wanneer ik nog meer sirenes hoor. Eerst worden ze heel hard, daarna stopt het geluid spontaan. Ik hoor het geklap van autodeuren en pratende mensen. Met vlagen kan ik het verstaan. ‘…de hele auto op slot…’ Wat? De auto op slot? ‘…die heeft hij dus in het water gesmeten…’ Nu komen ze heel dichtbij en kan ik alles verstaan wat ze zeggen. ‘Sara?’ vraagt een vriendelijke mannenstem. Dit is niet mijn ontvoerder. Ik begin spontaan te huilen. ‘Ja?’ zeg ik met schorre stem. Volgens mij ben ik veilig. ‘We gaan je hieruit halen meisje, alles komt goed.’ Ik knik en snik zachtjes. Ik hoor voetstappen komen en gaan, gemorrel aan de auto en pratende mensen. Nog steeds opgevouwen als een bolletje, lig ik daar onbeweeglijk. Dan hoor ik hoe het slot losschiet. De klep wordt langzaam opengedaan en ik merk dat iedereen daarbuiten zijn adem inhoudt. Dat voel ik gewoon. Langzaam valt er een streep licht naar binnen. Ik hou mijn adem in. Kunnen ze mij hier niet gewoon laten liggen? Is hij weg? De vragen spoken door mijn hoofd, maar ik durf niet op te kijken, totdat ik een vriendelijke stem hoor. ‘Kom er maar uit. Het is oké, hij is weg.’ Ik geloof haar niet, toch kijk ik nu wel voorzichtig op. Achter haar staat nog een man, daarachter een politieauto en een ambulance. ‘Zal ik je even helpen?’ vraagt ze dan geduldig, wanneer ik geen beweging lijk te maken. Ik knik en word uit de auto geholpen, naar de ambulance. Mijn ontvoerder zie ik nergens meer, maar ik blijf om me heen kijken. Voordat ik de ambulance instap, kijk ik nog één keer naar het huisje. Het is inderdaad net zo’n gaar vakantiehuisje als dat van Twan. Ik zucht zachtjes en klim in het voertuig. Ik ga zitten, sluit mijn ogen en laat de rest van de middag en avond in een waas voorbijgaan. Ik wil dat alles gewoon voorbij is.
Eindelijk weer een nieuwe post! Ik ben superdruk de laatste tijd dus ik blog minder. Maar daarom zijn mijn posts niet minder leuk natuurlijk 😉
Liefs!
Just don’t forget, to wear a hat